go Belanda

ww. lopen, gaan; gaan (rijden); aankomen; worden
zn. Japans bordspel voor twee personen in ruiten verdeeld door 19 horizontale en 19 vertikale lijnen
Contoh kalimat
I don't know how many times I caught him in my room going through my things.
Ik weet niet hoe vaak ik hem verrast heb toen hij in mijn kamer in mijn spullen zat te rommelen.




The sneers and the scowls on people's faces were everywhere I went.
De grimassen en fronsen op de gezichten van mensen waren overal aanwezig, overal waar ik ging.




But that was in the future and I had a long way to go and battles to fight before that would come to pass.
Maar dit zou pas in de toekomst gebeuren, en ik had nog een lange weg te gaan en vele veldslagen te vechten, totdat dit zou gebeuren.




The next weeks were going to be both entertaining and rewarding.
De komende weken zouden net zo onderhoudend als nuttig zijn.




“I want you to go with Tibby and help gather her things.”
“Ik wil dat je met Tibby meegaat en haar helpt, haar spullen te pakken”.




I wondered to myself where Tibby could be going?
Ik vroeg me af waar Tibby naartoe ging?




Cleopatra was going to have a baby!
Cleopatra zou een baby krijgen!




Dr. Fisher’s helper goes on to explain the weather in the UK.
De helper van Dr. Fisher gaat verder en legt het weer uit in de VK.




Now, they even go and sit by the speakers, waiting for their human parents to turn the music on.
Nu gaan ze zelfs naast de speakers zitten, wachtend tot hun menselijke ouders de muziek aanzetten.




Children in the UK go to school every day.
Kinderen in het Verenigd Koninkrijk gaan elke dag naar school.




Sinonim
2. proceed: progress, push on, repair, travel, journey, cruise, fare
3. spend: consume, use up, exhaust, expend, run through, terminate, conclude
4. conform: agree, accord, harmonise, harmonize
5. work: perform, operate, run